Ik ben er altijd op een vreemde manier trots op geweest dat ik niet traditioneel ben opgevoed. Door mijn atheïstische, vrijzinnige en progressieve opvoeding dacht ik dat ik “vrijer” was. Ofzo.
De “tradities” van mijn opvoeding waren niet religieus, dogmatisch of geworteld in eeuwenoude praktijken. Onze tradities waren met de mama naar de markt op dinsdag, enkel de Disneyfilm “Fantasia”‘ kijken als we ziek waren, “papa’s puree” op zondagavond, de baas van het tv-kaske zijn als ge de boon had in de Driekoningen-taart, pannenkoeken eten en “Willow” kijken bij de oma, een snoepzak van Rayke op woensdag, de cassettes van “Samson & Gert” als we met de auto op reis gingen en koffiekoeken op zondag.
Maar de mama is er al lang niet meer, net als oma, Rayke, “Fantasia” als ik ziek ben, papa’s puree op zondag en muziekcassettes van “Samson & Gert”. Onze tradities waren maar tijdelijke en reeds vervlogen gewoontes.
De laatste weken werd ik geconfronteerd met anderen die wél tradities hebben. Diepgewortelde culturele tradities, die generaties lang gedeeld en gedragen worden door een hele familie of zelfs door een heel volk. Zulke tradities vervallen niet als mensen sterven, als familieleden in verschillende dorpen of zelfs landen wonen, als bepaalde muziekdragers uit gebruik geraken of als kinderen volwassenen worden. Zulke eeuwenoude tradities, waarvan de originele betekenis misschien helemaal geen belang meer heeft, zijn niet persoons- of tijdsgebonden en worden nog steeds samen beleefd.
Ik ben tamelijk traditieloos en dat voelt eigenlijk allesbehalve vrij. Het voelt een beetje eenzaam. Vrijblijvend, ja, en helemaal nergens aan gebonden.