Voor ik een kind kon kopen, had ik al met een miskraam betaald (“Nada”)

28 maart 2019

Na de uitleg van de assistent-dokter die de curettage had uitgevoerd, heb ik haar naam gevraagd. Ik wilde haar naam weten. Want zij heeft alles van mij gezien: mijn behaarde schaamlippen en mijn bebloede vagina. Ze heeft mijn baarmoedermond opengesperd met een koud speculum en dan mijn baarmoeder leeggezogen en leeg geschraapt. Ik wilde haar naam kennen, want zij heeft onze baby eruit gehaald, gemeten en meegegeven voor onderzoek op afwijkende cellen. Zij heeft onze baby gezien en wij niet eens.

Haar naam was Nada. En zo ook mijn buik: er zat niks meer in.

De dag na de curettage heb ik Nada opgezocht op Facebook. Op haar profiel stonden foto’s van Peruviaanse lama’s die versierd waren met kleurrijke pompons. Een paar weken geleden had ik me nog bedacht hoe leuk het zou zijn om samen met ons toekomstig kindje pompons te knutselen, zoals ik vroeger zelf zoveel had gedaan. Die droom was nu aan diggelen, want er zat nada meer in mijn buik, dus noppes pompons.

Moest die nada in mijn buik nu ook gepaard gaan met niks in mijn hart, zou het makkelijker te verwerken zijn. Maar de baby, hoewel nog maar een tiental millimeter groot, was al zo geliefd, en niet alleen door Kevin en ik. Er waren al namen voor bedacht, opvang voor gezocht (dit moet, volgens Kind&Gezin, al met 4 weken zwangerschap gebeuren), liefdevol tegen gepraat, spulletjes aan gegeven en pomponfantasieën op gebotvierd. De baby ging, samen met mij, in mij, werken in Brussel, op cursus “Publiek spreken”, naar Antwerpen en naar een redactievergadering. Thuis lagen we in de zetel misselijk te zijn en films over ouderschap te zoeken op Netflix. Samen werden we in de watten gelegd door Kevin, die er alles aan deed om ons zo comfortabel mogelijk te houden en die alle extra huishoudelijke taken op zich nam, omdat wij al om 20u in ons bed gingen liggen boeren en protten. Het gesnik aan de telefoon toen ik hem na mijn bezoek aan de spoed moest vertellen dat ons kindje niet meer leefde, zal ik nooit vergeten.

Ik stond toen geparkeerd in een berm bij een bos, waar ik ongetwijfeld helemaal niet geparkeerd mocht staan, wanneer ik hem moest vertellen wat de gynaecoloog op de echo had gezien: een vruchtje, enkele weken te klein, en zonder de hartslag die we de vorige keer nog hadden gehoord. Op diezelfde echo zag ik eigenlijk vooral een heel klein baby’tje, met een gigantisch hoofd, en al veel “menselijker” dan op de vorige beelden. Toen ik aan het bellen was met Kevin, liep er een eekhoorn uit het bos en langs de auto. In een ander gesprek zou ik dit meteen aan hem hebben gezegd, want da’s toch keischattig, zo’n eekhoorn. Ik deed het niet. Want de triviale schattigheid van de eekhoorn stond haaks op de intense droefheid van het gesprek.

Maar die schattige eekhoorn was er wel, en ik denk dat er nog eekhoorns zullen passeren. Ik kan alleen maar hopen dat het verdriet ooit klein genoeg is, of gastvrij genoeg, om daarvoor terug plaats te maken. Als ik zag hoe Kevin en ik de dag van het slechte nieuws en de dag van de curettage – tussen het wenen, het praten en het droef zijn door – alweer moesten lachen met de complete waanzin die het epische tv-programma “De Slechtste Chauffeur van Nederland” is, vermoed ik dat dat wel goed zal komen.

Er zit dan misschien wel nada in mijn buik, ik heb een Kevin in mijn leven. En dat is niet niks.