“Franny zoekt sterren” door Sanne Crombecq
Gebaseerd op “De Donkere Kamer van Damokles” van WF Hermans.
Voor school, zesde middelbaar, Nederlands, mevrouw Goris, 2006.
Franny keek naar haar bord, wit met een bloemetjespatroon. Ze had dat nooit mooi gevonden, net zoals ze de spaghetti die haar moeder steevast op dinsdag maakte nooit lekker had gevonden. Haar ogen richtten zich op, naar haar vader, naar haar moeder. In hun ogen las zij een verhaal, met kennismakingen en afscheid, met hoop en wanhoop, met zoeken en vinden. Maar in Franny’s ogen bevond zich geen verhaal, van haar ouders had zij dat niet meegekregen. Een naam hadden ze haar wel gegeven, een vreemde naam, die al 17 jaar reacties als “Wat een eigenaardige naam!” uitlokte, waarop Franny telkens dacht dat haar naam noch eigen noch aardig was. Franny was namelijk genoemd naar het titelpersonage in het boek ‘Franny & Zoeey” van JD Salinger. Nog nooit had zij dat boek gelezen, nog nooit had ze de drang gevoeld zich te vergelijken met een naamgenoot, laat staan met de naamgenoot waar ze naar genoemd was. Nog nooit had Franny enige drang gevoeld anderen te leren kennen. Nog nooit had zij de drang gevoeld zichzelf te leren kennen.
Andere mensen – medeleerlingen, leerkrachten, familie – deden die moeite wel, maar stootten steeds op hetzelfde probleem: Franny had niets te vertellen, ze had nog niets verkend, niet de wereld en niet haar hoofd, ze had nog niets ontdekt, niet de wereld en niet haar hoofd, ze kende niets, niet de wereld en niet haar hoofd.
Franny keek naar haar bord en bedacht nogmaals, zoals ze tijdens elke maaltijd deed, dat ze het bloemetjespatroon niet mooi vond. En dat was genoeg voor haar, meer had ze niet nodig. Die avond ging ze, net als alle voorgaande avonden die haar leven al had gekend, slapen zonder te hebben verkend, de wereld of haar hoofd, zonder te hebben ontdekt, de wereld of haar hoofd, zonder iets te kennen, de wereld of haar hoofd.
Franny hoorde de leerkracht praten over een chemische stof die ze zelf niet eens kon uitspreken, iets met veel ypsilons erin, ze had het thuis eens geprobeerd, maar had ook dat snel opgegeven. Met rood krijt had meneer De Geest allerlei formules opgeschreven. Franny vroeg zich af waarom hij rood krijt had gebruikt. Ze zocht naar haar pen om de formules te noteren, maar toen ze even opkeek, werd ze plots afgeleid door de snor van meneer De Geest. Die was haar nog nooit opgevallen, nochtans was de snor heel erg groot, net als de leegte die ze voelde in haar hart.
Een leegte, dacht ze bij zichzelf, die er al was zolang ze kon terugdenken. De vroegste herinnering die ze had, was die van een tweeling bij haar in de kleuterklas. Die twee identieke meisjes peuterden steeds in hun neus, de ene met haar linkerwijsvinger en de andere met haar rechter. Zelfs toen voelde ze die leegte al, herinnerde Franny zich, maar nog nooit had ze iets ondernomen om het te benoemen of om haar hart te vervolledigen.
De drankautomaat gedroeg zich weer opstandig, merkte Franny toen ze twee euro in de machine had gestoken, op het knopje voor cola had gedrukt en de automaat niet had gereageerd. Ze fronste even, draaide zich om en wandelde weg. En hoewel in de achtergrond het vallen van haar gevraagde blikje cola nog te horen was, Franny keerde niet terug.
Die namiddag – de namiddag van de dag dat de drankautomaat zich weer opstandig gedroeg – kruiste An haar pad. En het was alsof An een sleutel was, een sleutel die in Franny paste. Want Franny was een slot, een slot met een leegte in haar hart, dat een leven lang nog niet geopend was. Ze had niet eens moeten zoeken naar haar sleutel, naar haar An, en daar was Franny best blij om.
Gelukkig was An niet alleen Franny’s sleutel, maar was An ook degene die de keuzes maakte en die antwoorden wist, want het enige dat Franny vertellen kon, was dat ze het bloemetjespatroon op het servies van haar moeder niet mooi vond, dat ze bepaalde chemische stoffen niet kon uitspreken en dat ze een leegte in haar hart had. Maar dat laatste leek niet meer te gelden sinds An haar pad had gekruist, die dag dat de drankautomaat zich weer opstandig gedroeg.
An gaf Franny een concertticket.
“Om iets nieuws te ontdekken,” vertelde An, “omdat je nooit genoeg kan meemaken.”
Franny keek haar onbegrijpend aan, haar sleutel zei dingen die ze niet kon vatten. “Ik adem toch,” verdedigde Franny zich, “ik kijk en hoor! Is dat dan niet meemaken?”
An schudde haar hoofd en antwoordde: “Je ademt omdat je moet, anders sterf je. Ik weet het wel, Franny, ik weet dat je geen andere reden tot ademen ziet, want je ziet geen reden om te leven. Die reden moet je ontdekken, Franny, en ik ga je daarbij helpen. En geloof me, kijken doe je wel, maar je ziet niet. En je hoort wel, maar je luistert niet. Het is tijd om te zien en luisteren, Franny. Om te ontdekken, zoveel je kan, en je reden tot leven en ademen te vinden.”
Franny leek die woorden te herkennen, alsof ze al een tijdje in haar hoofd rond hadden gedwaald, zonder richting, en nu had An ze bevrijd uit Franny’s hoofd. Het waren woorden die Franny zelf had willen zeggen, al wist ze niet hoe, wanneer of tegen wie. Jawel, jawel, ze wist het wel, ze wist wel tegen wie: ze had die woorden tegen zichzelf willen zeggen, om wakker geschud te worden, om aangespoord te worden tot iets meer dan ademen, kijken en horen.
An praatte over politiek en ethiek, over mensen en dieren, over leven en dood zijn, over problemen en oplossingen. Het waren onderwerpen waar Franny niets van afwist, voor de dag dat de drankautomaat zich weer opstandig gedroeg. Nu wel, nu kon Franny verbanden leggen tussen president Bush en gierigheid, tussen Jennifer Lopez en bont, tussen John Lennon en Yoko Ono, tussen 5×5 en 25.
“Het is belangrijk,” begon An, “het verschil te kennen tussen zwart en wit. Maar weet je wat nog belangrijker is?”
“Het verschil kennen tussen fruitsap en pis?” grapte Franny, waarop An giechelde. Franny maakte mopjes nu, sinds An, sinds het vinden van de sleutel op haar slot. Dat had ze nog nooit gedaan: nog nooit had ze iemand aan het lachen gebracht, nog nooit had ze dat gewild, maar sinds An deed en wilde ze dat wel.
“Het is nog belangrijker ook grijstinten te kennen en herkennen, al is daar niet altijd nood aan, want soms is de wereld zwart en wit, soms zijn mensen goed of slecht en soms zijn keuzes juist of fout. Maar zonder de rest van het spectrum – het grijze – is het moeilijk zwart en wit te vinden. En omgekeerd geldt ook: zonder de zon of de maan, zien we geen sterren.”
De helft van de tijd begreep Franny niet meteen wat An haar duidelijk wilde maken. Ze had wel steeds dat déjà vu gevoel – alsof Franny de woorden van An al kende – maar echt kunnen vatten wat An bedoelde, dat kwam vaak pas later.
Franny genoot van de momenten met An, ze koesterde die momenten, omdat ze wist dat haar leven rijker werd. Wanneer Franny na een dag met An aan tafel zat, zag ze nog steeds het bloemetjespatroon op de borden en las ze nog steeds de verhalen in de ogen van haar ouders. Maar nu had Franny ook haar eigen verhaal. Of was dat het verhaal van An? Soms was de grens tussen Franny en An zo klein dat ze één persoon leken, dat ze allebei een sleutel waren en allebei een slot, en dat ze pasten op elkaar, alleen op elkaar.
Als Franny aan haar ouders over An vertelde, zei haar moeder steeds dat Franny als jong meisje graag ‘An’ had genoemd. Dit kon Franny zich niet meer herinneren, maar de naam An vond ze inderdaad wel goed klinken.
De grootste verandering vond plaats elke avond, want dan ging Franny slapen, wetende dat ze iets nieuws ontdekt of leren kennen had. Maar zelfs dat was niet meer genoeg voor haar, terwijl ze vroeger met veel minder dan dat tevreden was.
Er was namelijk nog iets dat miste, wist Franny, ze had nog steeds niets verkend, de wereld niet en haar hoofd niet. Maar de tijd daarvoor was al snel aangebroken, had An besloten. Ze had voor Franny een reispakket gemaakt.
“Je mag het pakket pas opendoen wanneer je een bestemming bereikt hebt,” vertelde An, “Er zit vanalles in: een kaart, geld, eten en drinken. Ik heb ook enkele foto’s van ons erbij gevoegd, die we getrokken hebben die dag in de zoo, om iets bekends te hebben op een weg die nog onbekend voor je is.”
Wat zit An toch vol wijsheden, dacht Franny toen ze het pakket aannam. Ze stelde zich verder geen vragen, want ze wist de antwoorden: An ging niet mee omdat Franny dit alleen moest doen, de bestemming moest Franny zelf bepalen, en de weg ernaartoe moest ze ook zelf vinden.
Op de bus naar Antwerpen keek Franny uit het raam. Ze zag jongens en meisjes hand in hand, ze zag bruggen die ondanks het zware gewicht van de vrachtwagens toch nog standhielden, ze zag mensen lachen en huilen, ze zag reclame voor eten en voor diëten, ze zag de wereld voor het eerst, en ze wist – ze wist, ze wist – dat dit verkennen was.
In het Centraal Station van Antwerpen nam Franny de trein naar Brussel. Haar geld was al bijna op, maar dat kon haar niet veel schelen, want ze wist dat de 15 euro goed besteed was: ze vulde er de leegte mee, de leegte in haar hart.
Aangekomen in Brussel, kreeg Franny het koud. Haar sjaal leek haar hals niet meer goed te bedekken, haar jas leek te dun en het leek alsof ze geen schoenen aanhad. Franny had het koud, en ze kende de weg er niet. Ze dwaalde door de straten, maar herkende niets. Hoe kon ze ook iets herkennen, ze was nog nooit in Brussel geweest! Ze voelde zich zoals een vlieg die in volle vaart tegen een raam aanbotst: wel willen, maar niet kunnen.
Het werd donker en Franny keek op naar de hemel. Ze kon geen sterren zien. Wat had An haar verteld? Dat zonder de zon en de maan, er geen sterren zijn. Franny zocht naar de maan, maar werd afgeleid door haar maag die rommelde. Maar eten wilde ze niet, ze had geen eten nodig, ze had An nodig.
“An!” riep ze, terwijl ze goed genoeg wist dat An haar niet kon horen, “Ik weet niet waar ik ben! En ik heb het zo koud, An… Zeg me toch wat ik moet doen! Want zonder je ben ik niets. En ik heb het koud, An, en ik ken hier niets. Ik ben niets zonder je. An!”
En zoals Franny en An ooit één waren, zo ver waren ze nu van elkaar gescheiden. Franny liet zich vallen op de koude en vuile Brusselse grond. Ze greep naar haar reispakket, maar zocht niet naar eten om haar honger te stillen. Nee, ze zocht naar An, naar de sleutel op haar slot, naar de persoon die de leegte in haar hart (die er sinds Brussel weer was) moest vullen. Franny moest An zien, als niet in het echt, dan op foto. Maar op de foto’s uit het pakket zag ze slechts één persoon.
Franny zag enkel Franny. Maar misschien was die persoon op de foto wel Franny en An in één, zoals een sleutel op een slot.
Ik lees het nu nog eens opnieuw en blijf het een knap geschreven verhaal vinden.
danku!!
jij gaat ooit een boek schrijven, zoveel is wel duidelijk! hoewel ik bij deze toch moet reageren dat ik de stereotiepen over het koude, vuile Brussel niet leuk vind! reden temeer om eens werk te maken van een programma warm en gezellig Brussel 🙂 en dan mag je er daarna een verhaal over schrijven.