Uit de oude doos: “3 ergernissen van een pendelaar”

Geschreven op 12 april 2012 (twee jaar geleden), maar nooit gepubliceerd:

3 ergernissen van een pendelaar

sinds een half jaar ben ik een (hard)werkende medemens. elke dag begeef ik mij op de fiets naar het centraal-station (ongeveer 2 minuten), waarna ik een hemeltergend saaie en uiterst onaangename drukke treinrit van 37 minuten moet doorstaan en ik ten slotte van brussel-noord naar mijn werk wandel (7 minuten).

de gemiddeld-opmerkzame lezer heeft wellicht uit de vorige paragraaf reeds afgeleid dat ik geen fan ben van pendelen. omdat het zeer ergerlijk is wanneer mensen een sterke mening uiten maar die niet verder onderbouwen, volgt nu een meer uitgebreide uiteenzetting over de negatieve punten van mijn dagelijkse pendeling (pendelement?).

1. de hel der pendelen beperkt zich niet alleen tot het treingebeuren sensu stricto. ook het station zelf bezorgt mij al menig frustratie: om te beginnen zijn de roltrappen in antwerpen-centraal (maar ook overal elders) behept met een verborgen gebrek (zie mij goochelen met rechtgeleerde terminologieën! straks ga ik nog hoofdletters gebruiken!). dit gebrek belet armzalige pendelaars ervan een hele roltraprit rustig te chillen: wanneer men immers op de roltrap stapt en men zijn hand/elleboog/arm steunt op de leuning, wordt men na verloop van tijd op diabolische wijze ge-tweeën-deeld omdat de leuning van de roltrap ongeveer dubbel zo snel rolt als de trappen. hoewel een goede stretch wel eens aangenaam kan zijn, apprecieer ik het niet dat dit mij tweemaal daags ongevraagd wordt opgedrongen. ik vind dit dan ook, ingenieur-technisch gezien, totaal onvergefelijk: wat is immers het nut van een leuning als men er niet efficiënt op kan leunen!?

2. de gemiddeld-opmerkzame en bovengemiddeld-betweterige lezer stelt zich nu ongetwijfeld de vraag: “waarom neemt sanne dan niet de lift in het centraal-station?”. wel, de lift nemen is evenzeer frustrerend. het is mij opgevallen dat, bij het opengaan van liftdeuren, sommige mensen kennelijk elk begrip van elementaire beleefdheid plotsklaps verliezen: zij beginnen te duwen, voor te steken, deuren te blokkeren en meer van dat egoïstisch apengedrag. als ik bij het willen uitstappen van de lift weer eens over een hordetraject van kinderwagens en aktetassen moet springen, kan ik serieus de mensheid en het pendelen vervloeken.

3. eens op het perron aangekomen, moet uiteraard nog de ergste ergernis van het pendelen komen: de vertragingen. er zal altijd wel een of andere reden voor zijn, maar deze zijn zo divers en onvoorspelbaar dat de autist in mij hier zeer ongemakkelijk van wordt. ik voelde mij dan ook genoodzaakt allerlei vergezochte en onrealistische theorieën te bedenken over de vertragingen bij de nmbs; zo is er de zo goed als waterdichte theorie dat de eerstvolgende trein naar antwerpen altijd vertraging heeft als ik de trein plan te nemen met mijn collega Axe. (zijn naam is Axel, maar de afkorting Axe. is wel veel cooler).

ndvr: Ik heb de laatste zin over Axel moeten vervolledigen, blijkbaar was de inspiratie destijds plotsklaps op, en er is dus ook geen logisch doch superspitsvondig einde.

tweede nvdr: Ik heb nog steeds dezelfde ergernissen als twee jaar geleden, maar heb ondertussen ook de theorie ontwikkeld dat ik grotere kans op treinvertraging heb als ik de trein wil nemen met mijn collega Annemi. (Annemie).

derde nvdr: binnenkort op deze blog: “nog-nader-te-bepalen-aantal pleziertjes van een pendelaar”!

“Slordig in haar hele wijze van doen” (maar wel een schatje)

Iemands karakter zou al in zijn eerste levensjaren gevormd worden. Dat ik grotendeels onveranderd ben gebleven sinds ik 7 jaar was, werd me duidelijk toen ik gisteren aan het opruimen was en mijn rapporten van de lagere school tegenkwam (5 jaar tot 11 jaar).

De top vier van eigenschappen die mij werden toegeschreven door mijn leerkrachten destijds:

1. Kritisch; veel commentaar hebben

capriolen-rapporten 004
(eerste leerjaar)

capriolen-rapporten 008
(derde leerjaar)

capriolen-rapporten 009
(derde leerjaar)

capriolen-rapporten 016capriolen-rapporten 017
(zesde leerjaar)

2. Slordig; niet nauwgezet

capriolen-rapporten 006
(tweede leerjaar)

capriolen-rapporten 007
(tweede leerjaar; het wordt groffer en groffer!; maar ‘t is toch slaan en zalven dat ze doen)

capriolen-rapporten 019
(zesde leerjaar; mijn recht van antwoord)

3. Praatziek

capriolen-rapporten 005
(eerste leerjaar)

capriolen-rapporten 015
(vijfde leerjaar)

capriolen-rapporten 014
(vijfde leerjaar)

4. Ik ben een schatje

capriolen-rapporten 010
(vierde leerjaar)

capriolen-rapporten 011
(opnieuw vierde leerjaar)

capriolen-rapporten 012
(nog eens vierde leerjaar; op die juffrouw had ik duidelijk een goede indruk gemaakt, zie me gaan!; *impressed door mezelf*)

capriolen-rapporten 007
(tweede leerjaar; mijn slordigheid was kennelijk aandoenlijk op een of andere manier)

capriolen-rapporten 008
(derde leerjaar)

Gevraagd aan Jeroen of hij mij in bovenstaande opmerkingen herkende, antwoordde hij veelbetekenend (en ik parafraseer)  “Ja, gij zaagt veel, ge praat veel, ge praat slordig, ge wandelt slordig, ge zijt onhandig en ge gooit kleren op de grond”. Maar hij vindt mij wel een schatje :D.

Uit de oude doos: “Het ontvoerde prinsje” (1995-1999)

Als kleine Sanne schreef ik graag verhalen. Ik herinner mij verhalen die ik schreef over olifanten, spoken, tovenaars, indianen (sorry, “Native Americans”), maar ook over thema’s die me nauwer aan het hart lagen, zoals zieke mama’s.

Onderstaand verhaal, genaamd “Het ontvoerde prinsje”, schreef ik voor de verjaardag van mijn neefje, Steven. Het was blijkbaar een werk van lange adem, want als ik de cover mag geloven deed ik over dit meesterlijk stuk literatuur vier jaar (1995-1999). Op de achterkant van het schriftje staat een korte samenvatting die de nieuwsgierigheid van de lezer moet prikkelen: “Dit verhaal gaat over een héél dom prinsje. Wanneer hij koning word neemt hij al het geld van de mensen af. Hoe hij word gestraft lees je maar!”. Nu prikkelt het vooral mijn dt-fouten-radar. Ook gaf ik een indicatie voor welke leeftijd het verhaal geschikt was: “5 – 7 jaar”, iets jonger als ikzelf destijds. Kennelijk schatte ik mezelf als schrijver hoger in dan mijn leeftijdsgenoten als lezer. Bovendien staat er op de voor-en achterkant wel vier keer mijn naam, kwestie van zeker te zijn dat niemand mijn geniale schrijfsels voor de zijne zou aanzien.

Los van het feit dat het verhaal gebukt gaat onder talrijke dt-fouten en het afwisselend verkeerd dan wel goed schrijven van het woord “koningin” (soms “koniging”), snijdt het enkele relevante hedendaagse thema’s aan: rechtvaardigheid, armoede, goed en kwaad, de (on)zin van het koningshuis, de opvoeding van probleemkinderen, het verdwijnen van kroonjuwelen, de herverdeling van de welvaart, alsook “pipi en kaka in de broek” en “snoepen tot de tanden geel zien”. Als uw nieuwsgierigheid nu nog niet geprikkeld is, dan weet ik het ook niet meer!

In het geval jullie zich afvragen welke briljante, dan wel zieke geest achter dit verhaal zat: een klein overzicht aan de hand van foto’s tot aan 1999 (het jaar waarin bovenstaand boek werd afgewerkt). Mijn babyjaren heb ik eruit gelaten omdat ik allergisch was aan melk en door de uitslag ervan een heel lelijke baby was. (Voor degenen die mij niet herkennen op de foto’s: ik was de jongste thuis en had een oudere broer en zus).